Artikel geschreven voor 'Steen voor Steen' Heemkunde de Mierden

jaargang 2007 

Kent u ze nog?
Cato – De Paachter – Roymans-Philipsen
Oudste inwoner van Hulsel had roots in Lage Mierde
 
 ‘O wa hai ie shoon krullekes die jongen… Ik zag hem veur het eerst toen we van Beek kermis afkwamen en veur de regen schuilden in het Esbeekse café tegenover de kerk. Toen ik thuis kwam kon ik aan niks anders denken, iedereen wou ik ervan vertellen.’
Aan het woord is Cato Roymans (92) uit Hulsel. Op dit moment is ze de oudste inwoner van deze kern, een titel waar ze best wel een beetje trots op is. De groeven in haar gezicht vertellen voor een deel haar levensgeschiedenis, een mooie dos haar tonen haar waardigheid. Haar geheugen is nog uitstekend. Als ik twee dagen na de aankondiging van mijn bezoek langs kom liggen de fotos al klaar. Ze herkent me zelfs en wil weten of ik Peer nog herinner. Peer met zijn mooie krullekes.
 
Lief en leed bij de Philipsen.
Cato Roymans werd geboren als Cato Philipsen, haar wiegje stond in Goirle waar haar vader Piet Philipsen vandaan kwam. In 1919, toen Cato vijf jaar was, verhuisde de familie naar het Welleseind in Lage Mierde, de plaats waar haar moeder Maria Verzant opgegroeid was. Op het Wellenseind staat nog steeds het huis van de Philipsen maar het straatje loopt nu niet meer zoals in 1919. Toen liep het door als Hoolstraat, tot aan de Vest waar de oude pastorie gestaan had, bijna parallel aan de huidige Kempenbaan. Aan die Hoolstraat hadden de nonnen uit Lage Mierde een weitje met twee koeien, weet Cato zich nog te herinneren. Elke ochtend en elke avond gingen de zusters aan het melken, nog voordat ze begonnen met de lessen aan de meisjesschool.
Cato liep altijd over dit paadje naar school. Samen met Trien van Puijenbroek, Kee van Trier en Jans Vingerhoeds. Op de schoolfoto uit 1922 poseren ze allen trots voor de camera.
Maar hoe mooi het leven in Lage Mierde ook was in die tijd, er was soms ook veel leed, weet Cato.
“Ik was de oudste thuis, na mij kwam ons Harriette. Na onze Jan en onze Huub was Christianus geboren. Het leek erop dat hij de jongste zou blijven, tot moeder opnieuw zwanger raakte. Maar vlak voor de bevalling werd Christianus erg ziek. Hij leed aan een keelziekte, ze zeiden dat het Krup was of zoiets. Het manneke werd zieker en zieker en op het moment dat bij ons moeder de eerste weeën opkwamen overleed hij op zevenjarige leeftijd. Anna, de jongste die toen geboren werd heeft Christianus dus nooit gekend”.
 
Leven aan het Welleseind
Over de huizen aan het Welleseind kan Cato zich nog herinneren dat er een winkeltje was in koloniale waren. Het moet het pand zijn dat na de kruising Kloosterstraat/Wellenseind aan de Kempenbaan staat. “Er woonden mensen die van het noorden kwamen. Op de deur stond ‘betere waren aan 10%’ er werden veel grapjes over gemaakt,” weet Cato nog. Als ze met haar vriendinnen ging wandelen kwam ze ook altijd langs de fietsenzaak van Wout van Suskes, de familie van der Aa. Cato vond het grappig dat ze er twee jongens hadden, een tweeling. “Die hielpen er altijd mee in de zaak,” weet ze nog.
Thuis moest ze altijd mee helpen op de boerderij, ook al was dat niet haar grootste hobby.
“Ik kon goed leren en de nonnen drongen bij ons moeder aan om me verder te laten leren. Ik had dat wel gewild maar ons moeder vond dat ik thuis op de boerderij nodig was.”
Thuis op de boerderij betekende dat koeien melken en het vee mee verzorgen. Later kreeg ze het toch nog voor elkaar dat ze voor een jaar naar de huishoudschool in Hilvarenbeek mocht om kooklessen te volgen.
“Thuis hadden we een gemengd bedrijf met een tiental koeien, kippen en varkens. Vader had een goede stal vee waar hij erg trots op was. Als er al een mindere koe bij was dan ging die binnen de kortste keren naar de Bossche markt. Het leven op het land en tussen het vee was aardig maar toch vond ik het werk in huis prettiger. Naai- en verstelwerk bijvoorbeeld. Soms mocht ik ook bij Watje Huibreghts gaan werken. Dan moest ik daar de vloeren schuren.”
 
Beek kermis
Maar toen kwam er die zondag in juli ergens achter in de dertiger jaren. Een hoosbui dreef de Lage Mierdse vriendinnen een Esbeeks cafeetje in. Daar waren ook net een groep Reuselse jongens gearriveerd die van de Katholiekendag in Tilburg afkwamen. Er was er eentje die Cato opviel. Een jongen met opvallend vrolijke krullen, het was Peer Roijmans, bij zijn vrienden bekend als Peer van de Paachter. “Hoe hij aan die bijnaam kwam, ik weet het niet meer, maar ik weet wel dat ook onze kinderen later zo genoemd werden. Onlangs kwam een van de jongste kleinkinderen thuis. ‘Oma ze noemen me de Paachter maar waarom is dat?”
Nadat de eerste vonken over waren geslagen ontmoetten Cato en Peer elkaar weer op een van de kermissen in de omgeving. De vonk was nu stevig overgesprongen en begin 1940 dachten ze erover om te gaan trouwen. De Roijmansen hadden voor aan de Neterselsedijk nog een lapje bouwgrond liggen waar naar gekeken werd. Maar toen kwam er plots een huis te koop aan de Bladelsedijk in Hulsel. Het huisje van de vrijgezel Cornelis Maas leek hen wel wat en ze deden er met succes een bod.
 
Hulselse koeien
Van de eerste huwelijksjaren herinnert Cato zich nog erg veel. Hoe ze samen met Peer een gevoel van vrijheid had. Een eigen huis, een eigen man, de wereld was van hen. Ze hadden een klein geboer met slechts enkele koeien maar wat waren ze er trots op. Toen kort na hun trouwen (op 30 maart 1940) de oorlog uitbrak ging die niet geruisloos aan hen voorbij. “Op een gegeven moment werden enkele koeien van ons door geweervuur getroffen. De Duitsers kwamen langs en ze eisten onze varkens op die ze ter plekke slachtten. Dat was een grote strop voor ons want we hadden nog niet al te veel. Tot overmaat van ramp moest onze Peer zijn paard inleveren waar hij op dat moment mee aan het ploegen was. In ruil daarvoor kreeg hij een armzalig scharminkel terug…”
Toen het op het einde van de oorlog wat al te heet onder hun voeten werd vluchtten ze nog een paar dagen naar haar ouders in Lage Mierde.
Intussen waren de eerste kinderen geboren waar ze in Lage Mierde mee naar het bureau ging. Te voet was dat een hele toer, tot peer op het idee kwam om de reiswieg op de fiets vast te maken. “Dat was een hele verbetering,” weet ze nog.
Na haar eerste kind, dochter Mariette, kwamen Sjef, Riek en Sjan. Pierre, Mauel, Huub en Henk volgden. Na Rina en Ben diende zich ook nog een tweeling aan: Jan en Lidy.
Intussen heeft ook de volgende generatie, de 23 kleinkinderen, klein grut: de achterkleinkinderen. Hiervan kan Cato de tel niet meer bijhouden, zo snel gaat het. Ze is er wel trots op dat ze onlangs vier geslachten in rechte lijn had.
Van haar Peer, met zijn mooie krullen, heeft ze in 1983 afscheid moeten nemen. De laatste jaren had hij gesukkeld met zijn gezondheid en toen niemand van de kinderen de boerderij over wilde nemen liep dat vanzelf op een eind.
Nu woont Cato in een eigen ruimte vlakbij twee van haar kinderen. Nog steeds aan de Bladelsedijk waar ze ooit in een grote leegte terecht kwam. Nu is de weg voor haar deur een stuk drukker en hoort ze elke ochtend en middag de stemmen van de schoolgaande jeugd. Als ze naar buiten kijkt ziet ze haar zoon in de tuin werken en op de schouw ziet ze de kunstwerken die Peer haar naliet. “Kunstwerken met koeienhorens waren zijn specialiteit,” wijst ze. Een in hout uitgesneden figuur toont het talent wat Per zeker had.
Het zijn herinneringen voor Cato, herinneringen die nog lang niet vervagen. Ook al duren de dagen soms lang en kijkt ze uit naar elk bezoekje, in haar beleving is ze nooit alleen. “De kinderen zijn vrijwel allen in de buurt blijven wonen. Smorgens even hulp van de thuiszorg, straks het eten dat gebracht wordt.” zo rijgen de dagen van Cato Roijmans zich aaneen. Al 92 jaar lang.
 
HW 2007