De terugkeer van Clara Krent.

 
Kerstverhaal 2003
 
 
De terugkeer van Clara Krent.
Jarenlang woonde ze in het oude boerderijtje aan de rand van de dorpskom. Eerst samen met haar oom die ze goed verzorgde en waarmee ze op het land werkte. Toen hij stierf bleef ze alleen achter in het huisje. Maar het oude boerderijtje raakte in verval en de muren kwamen letterlijk op haar af. Clara legde haar handen berustend in haar schoot. Tussen de opschietende brandnetels trok ze een haag op, waar vrijwel niemand in door kon dringen: ook haar eenzame buurman niet die al die jaren naar haar loerde.
Voor het kopje thee dat ze zichzelf bereidde schepte ze het water uit de put, haar toilet was een oude poepdoos langs het bijgebouwtje waar ze zich had terug getrokken.
Toen Clara overleed leek er een einde te komen aan een eenzaam leven maar ook aan generaties leed die haar al voor waren gegaan op deze plek. Wat was dat toch met dat oude boerderijtje. Was Clara echt weg toen ze stierf en waarom bleef de put zompig ademen vanuit de diepte, terwijl de ruïne van de boerderij tot op de dag van vandaag bleef liggen.
Als kerstmis 2003 aanbreekt slaat de twijfel toe: waarom bleef alles zoals het was en waarom kwam er nooit een nieuwe boerderij op de plek waar deze thuishoorde? Is Clara Krent echt wel weg of is het haar geest die door de grote lindebomen fluistert en elk wezen weg leid om meer ellende te voorkomen.
 
 
De struiken ritselen en een merel vliegt luid scheldend op. Tussen de donkere dagen van kerstmis is hij al druk bezig om zijn voorjaars territorium af te bakenen en in de ruïne ziet hij een uitgelezen stek om het beste vrouwtje te lokken.
Nadat de herfst alle blaadjes van de bomen afrukte volgde een miezerige periode waarbij iedereen het gevoel kreeg dat het voor altijd nat zou blijven. Slechts af en toe klaarde de lucht even op om daarna over te gaan in een natte sneeuwbui.
Boven in de twee lindebomen hield een troep kraaien zich op en vocht voor elke centimeter ruimte alsof het de enige bomen in de wijde omtrek waren. Het leek alsof ze aangetrokken werden door een duistere kracht en steeds maar weer zwermden ze rond de boom, op zoek naar het ultieme plekje om te gaan zitten.
 
 
Vervallen.
 
Sinds het boerderijtje vervallen is ging vadertje tijd een gevecht aan met de restanten. Steen en gruis verpulverden daarbij steeds meer tot kleine stukjes en de kevers en torren deden hun uiterste best om van de oude steunbalken gewoon weer aarde te maken. Elk jaar komen ze een stukje verder en elk jaar is er weer wat minder te zien van de oude boerderij en alles wat zich daar ooit afspeelde. Enkel de contouren van het gebouw blijven zichtbaar als donkere strepen tussen het groene gras dat de stenen steeds meer overwoekert.
Dan gebrom van een auto dat langzaam minder wordt. Een doffe klap geeft aan dat een portier sluit en langzaam komen voetstappen naderbij. De bezoeker stopt en kijkt besluiteloos voor zich uit. Met enkele papieren in zijn hand kijkt hij rond: ‘waar kan ik door’ lijkt hij te denken en hoe krijg ik een beeld van deze plek. Bukkend voor laaghangende takken loopt hij voorzichtig verder. Elke stap even tastend voor het gewicht verplaatst wordt: onder elke graspol kan nog een steen liggen.
 
De donkere put
 
De oude waterput springt meteen in het oog en de bezoeker wordt aangetrokken door de donkere lucht die hij meent te ontwaren. Langzaam komt hij dichterbij en blijft dan vlak voor de put staan. Hij kijkt in de diepte maar ziet niets dan donkere leegte. Als hij een keitje opraapt en dat in de diepte gooit duurt het enkele seconden voor hij een zachte plons hoort. Nieuwsgierig buigt hij zich voorover om waar te nemen waar een zacht borrelend geluid vandaan komt. Het geluid wordt sterker maar hij kan het niet duiden. Langzaam gaat hij verder over de rand van de put hangen. Even is het geheel stil als hij balanceert met zijn evenwicht. Dan, alsof een magneet zijn werk doet kiept hij voorover de diepte in, het steentje achterna. Nu klinkt de plons luider en gaat vooraf door een korte schreeuw. Dan weer een sissend geluid en als de laatste kringen wegebben is het weer stil. De avond valt en de donkere nacht stroomt uit de put. De kraaien worden stil op de plek die ze ieder voor zich veroverd hebben en de merel houdt zich op op de plek waar hij zijn nest voor het komend jaar in gedachten heeft.
 
Zwarte thee
 
Zacht sloffende stappen. Even stil maar dan komt het weer dichterbij. Een emmer wordt vastgemaakt aan de lange puthaak en zacht piepend gaat de emmer de diepte in. Een zachte plons geeft aan dat hij het water bereikt heeft en als hij boven komt drupt het water langs de randen de diepte in.
Waggelend gaat het water langs het been van de stille wandelaar mee naar het kleine optrekje. Een krakend geluid geeft aan dat er een deur open gaat en eenmaal binnen wordt het water zorgvuldig verdeeld. Een deel gaat in de emmer bij de oude poepdoos en een deel gaat in de ketel op de kachel. Het hout wordt nog eens opgepookt en zacht snorrend doen de vlammen hun werk om het water te verwarmen.
Als even later het water in dampende thee is veranderd en twee handen een ijzeren beker omklemmen klinkt een zacht geslurp, gevolgd door een diepe zucht: eeeh. Zwarte thee als levenselixer. Zwarte thee als symbool van leven. Slokje voor slokje verdwijnt het vocht in de keel die geniet van de warme drank.
 
:Ambtelijke molens
 
Op het gemeentehuis is een papieren strijd gaande die zich uitstrekt over jaren. Was het huisje wel rechtmatig in elkaar gezakt en was er dan wel het recht om het weer op te bouwen op de plek waar het stond. Clara had er zich in het begin nog druk over gemaakt. De tekening van de te herbouwen boerderij had lang op een hoekje van de tafel gelegen maar na verloop van tijd raakt hij bij haar uit beeld. Ze was er wel achter gekomen dat de ambtelijke molens langzaam maalden en bij voorkeur nog langs elkaar heen. In eerste instantie tikte de tijd in haar nadeel door maar nadat er vanuit overheidswege het standpunt was gekomen dat herbouw niet mogelijk was veranderde dat: de factor tijd keerde zich in haar voordeel.
Terwijl ze zich steeds meer terug trok op haar eigen plekje werd de muur rondom haar hoger en nog meer ondoordringbaar. Schijnbaar vergeten in een wereld waarin iedereen jachtig aan haar voorbij trok.
 
 
Het laatste schuurtje van de ruïne 
 
Als er savonds een zacht schijnsel uit het laatste raampje kwam meenden buurtbewoners haar ooit te zien: als een bewijs dat ze er nog was en een bewijs dat ze nog altijd bijhield wat er in haar omgeving gebeurde.
 
Een donkere kerst
 
December 2003. Een klein berichtje in een weekblad geeft aan dat de handhaver van bouw en woning toezicht verdwenen is. De man was in zijn vrije tijd een verwoed sporter en draaide er zijn hand niet voor om om bij nacht en ontij door de natuur te rennen of te fietsen.
Had hij op het einde van zijn dienst nog een klus te klaren of was hij meteen aan zijn vrije tijd begonnen: rennend of fietsen door de donkere natuur.
”….wordt verzocht contact op te nemen met…”
Als de ijzeren beker leeg is wordt deze nagietend op de houten tafel gezet. Een kringetje vormt zich onder de ronde beker en een kleine oprisping geeft aan dat er nog nagenoten wordt. De stilte van het kleine huisje heeft een rustgevend effect op de bewoner; de thee doet de rest.
Stil vangt de kerstnacht aan: de eerste sneeuwvlokjes dwarrelen neer. De merel zit diep weggedoken op de onderste tak van de lindeboom: de kraaien hebben hem verjaagd van zijn beoogde nestplekje. Een van de mooiste merelvrouwtjes zag hij al voorbij vliegen naar de tuin van buurvrouw Lemmens…
De kraaien keren elke avond terug van hun rooftocht en krassen luidkeels naar elkaar als worden de ervaringen van elke donkere dag uitgewisseld.
In het kleine schuurtje tussen de laatste puinhopen van de ruine is het ook opvallend stil. Een maal per dag gaat de deur open: deze avond pas laat. Een kinderstem klinkt zacht huilend door de nacht. Vanuit de halfopen staande deur kijkt de vrouw naar de bocht in de weg voor haar huis: een ezeltje loopt door de nacht, vergezeld door twee mensen, een kangoeroe en een struisvogel daar naast. Een kort ogenblik ontmoeten de ogen van de man naast de ezel de ogen van de vrouw tussen de struiken. Een ogenblik dat minuten lijkt te duren, een ogenblik waarin wederzijds begrip overslaat. Dan loopt de kleine stoet verder. De vrouw draait zich om en verdwijnt met een emmer water naar binnen.
De ambtelijke molens malen verder door, het huisje wordt nog lang niet herbouwd en in stilte leeft ieder zijn leven verder…
 
Elke vergelijking met een bestaande situatie en dit verhaal berust op louter toeval.
 
 
 DAN NU HET ECHTER VEHAAL OVER CLARA ROZIJN;
Jarenlang woonde ze in het oude boerderijtje aan de rand van de dorpskom. Eerst samen met haar oom die ze goed verzorgde en waarmee ze op het land werkte. Toen hij stierf bleef ze alleen achter in het huisje. Maar het oude boerderijtje raakte in verval en de muren kwamen letterlijk op haar af. Clara legde haar handen berustend in haar schoot. Tussen de opschietende brandnetels trok ze een haag op, waar vrijwel niemand in door kon dringen: ook haar eenzame buurman niet die al die jaren naar haar loerde.
Voor het kopje thee dat ze zichzelf bereidde schepte ze het water uit de put, haar toilet was een oude poepdoos langs het bijgebouwtje waar ze zich had terug getrokken.
Toen Clara overleed leek er een einde te komen aan een eenzaam leven maar ook aan generaties leed die haar al voor waren gegaan op deze plek. Wat was dat toch met dat oude boerderijtje. Was Clara echt weg toen ze stierf en waarom bleef de put zompig ademen vanuit de diepte, terwijl de ruïne van de boerderij tot op de dag van vandaag bleef liggen.
Als kerstmis 2003 aanbreekt slaat de twijfel toe: waarom bleef alles zoals het was en waarom kwam er nooit een nieuwe boerderij op de plek waar deze thuishoorde? Is Clara Krent echt wel weg of is het haar geest die door de grote lindebomen fluistert en elk wezen weg leid om meer ellende te voorkomen.
 
De struiken ritselen en een merel vliegt luid scheldend op. Tussen de donkere dagen van kerstmis is hij al druk bezig om zijn voorjaars territorium af te bakenen en in de ruïne ziet hij een uitgelezen stek om het beste vrouwtje te lokken.
Nadat de herfst alle blaadjes van de bomen afrukte volgde een miezerige periode waarbij iedereen het gevoel kreeg dat het voor altijd nat zou blijven. Slechts af en toe klaarde de lucht even op om daarna over te gaan in een natte sneeuwbui.
Boven in de twee lindebomen hield een troep kraaien zich op en vocht voor elke centimeter ruimte alsof het de enige bomen in de wijde omtrek waren. Het leek alsof ze aangetrokken werden door een duistere kracht en steeds maar weer zwermden ze rond de boom, op zoek naar het ultieme plekje om te gaan zitten.
 
Vervallen.
 
Sinds het boerderijtje vervallen is ging vadertje tijd een gevecht aan met de restanten. Steen en gruis verpulverden daarbij steeds meer tot kleine stukjes en de kevers en torren deden hun uiterste best om van de oude steunbalken gewoon weer aarde te maken. Elk jaar komen ze een stukje verder en elk jaar is er weer wat minder te zien van de oude boerderij en alles wat zich daar ooit afspeelde. Enkel de contouren van het gebouw blijven zichtbaar als donkere strepen tussen het groene gras dat de stenen steeds meer overwoekert.
Dan gebrom van een auto dat langzaam minder wordt. Een doffe klap geeft aan dat een portier sluit en langzaam komen voetstappen naderbij. De bezoeker stopt en kijkt besluiteloos voor zich uit. Met enkele papieren in zijn hand kijkt hij rond: ‘waar kan ik door’ lijkt hij te denken en hoe krijg ik een beeld van deze plek. Bukkend voor laaghangende takken loopt hij voorzichtig verder. Elke stap even tastend voor het gewicht verplaatst wordt: onder elke graspol kan nog een steen liggen.
De oude waterput springt meteen in het oog en de bezoeker wordt aangetrokken door de donkere lucht die hij meent te ontwaren. Langzaam komt hij dichterbij en blijft dan vlak voor de put staan. Hij kijkt in de diepte maar ziet niets dan donkere leegte. Als hij een keitje opraapt en dat in de diepte gooit duurt het enkele seconden voor hij een zachte plons hoort. Nieuwsgierig buigt hij zich voorover om waar te nemen waar een zacht borrelend geluid vandaan komt. Het geluid wordt sterker maar hij kan het niet duiden. Langzaam gaat hij verder over de rand van de put hangen. Even is het geheel stil als hij balanceert met zijn evenwicht. Dan, alsof een magneet zijn werk doet kiept hij voorover de diepte in, het steentje achterna. Nu klinkt de plons luider en gaat vooraf door een korte schreeuw. Dan weer een sissend geluid en als de laatste kringen wegebben is het weer stil. De avond valt en de donkere nacht stroomt uit de put. De kraaien worden stil op de plek die ze ieder voor zich veroverd hebben en de merel houdt zich op op de plek waar hij zijn nest voor het komend jaar in gedachten heeft.
 
Zwarte thee
 
Zacht sloffende stappen. Even stil maar dan komt het weer dichterbij. Een emmer wordt vastgemaakt aan de lange puthaak en zacht piepend gaat de emmer de diepte in. Een zachte plons geeft aan dat hij het water bereikt heeft en als hij boven komt drupt het water langs de randen de diepte in.
Waggelend gaat het water langs het been van de stille wandelaar mee naar het kleine optrekje. Een krakend geluid geeft aan dat er een deur open gaat en eenmaal binnen wordt het water zorgvuldig verdeeld. Een deel gaat in de emmer bij de oude poepdoos en een deel gaat in de ketel op de kachel. Het hout wordt nog eens opgepookt en zacht snorrend doen de vlammen hun werk om het water te verwarmen.
Als even later het water in dampende thee is veranderd en twee handen een ijzeren beker omklemmen klinkt een zacht geslurp, gevolgd door een diepe zucht: eeeh. Zwarte thee als levenselixer. Zwarte thee als symbool van leven. Slokje voor slokje verdwijnt het vocht in de keel die geniet van de warme drank.
 
Ambtelijke molens
 
Op het gemeentehuis is een papieren strijd gaande die zich uitstrekt over jaren. Was het huisje wel rechtmatig in elkaar gezakt en was er dan wel het recht om het weer op te bouwen op de plek waar het stond. Clara had er zich in het begin nog druk over gemaakt. De tekening van de te herbouwen boerderij had lang op een hoekje van de tafel gelegen maar na verloop van tijd raakt hij bij haar uit beeld. Ze was er wel achter gekomen dat de ambtelijke molens langzaam maalden en bij voorkeur nog langs elkaar heen. In eerste instantie tikte de tijd in haar nadeel door maar nadat er vanuit overheidswege het standpunt was gekomen dat herbouw niet mogelijk was veranderde dat: de factor tijd keerde zich in haar voordeel.
Terwijl ze zich steeds meer terug trok op haar eigen plekje werd de muur rondom haar hoger en nog meer ondoordringbaar. Schijnbaar vergeten in een wereld waarin iedereen jachtig aan haar voorbij trok. Als er savonds een zacht schijnsel uit het laatste raampje kwam meenden buurtbewoners haar ooit te zien: als een bewijs dat ze er nog was en een bewijs dat ze nog altijd bijhield wat er in haar omgeving gebeurde.
 
Een donkere kerst
 
December 2003. Een klein berichtje in een weekblad geeft aan dat de handhaver van bouw en woning toezicht verdwenen is. De man was in zijn vrije tijd een verwoed sporter en draaide er zijn hand niet voor om om bij nacht en ontij door de natuur te rennen of te fietsen.
Had hij op het einde van zijn dienst nog een klus te klaren of was hij meteen aan zijn vrije tijd begonnen: rennend of fietsen door de donkere natuur.
”….wordt verzocht contact op te nemen met…”
Als de ijzeren beker leeg is wordt deze nagietend op de houten tafel gezet. Een kringetje vormt zich onder de ronde beker en een kleine oprisping geeft aan dat er nog nagenoten wordt. De stilte van het kleine huisje heeft een rustgevend effect op de bewoner; de thee doet de rest.
 
Stil vangt de kerstnacht aan: de eerste sneeuwvlokjes dwarrelen neer. De merel zit diep weggedoken op de onderste tak van de lindeboom: de kraaien hebben hem verjaagd van zijn beoogde nestplekje. Een van de mooiste merelvrouwtjes zag hij al voorbij vliegen naar de tuin van buurvrouw Lemmens…
De kraaien keren elke avond terug van hun rooftocht en krassen luidkeels naar elkaar als worden de ervaringen van elke donkere dag uitgewisseld.
In het kleine schuurtje tussen de laatste puinhopen van de ruine is het ook opvallend stil. Een maal per dag gaat de deur open: deze avond pas laat. Een kinderstem klinkt zacht huilend door de nacht. Vanuit de halfopen staande deur kijkt de vrouw naar de bocht in de weg voor haar huis: een ezeltje loopt door de nacht, vergezeld door twee mensen, een kangoeroe en een struisvogel daar naast. Een kort ogenblik ontmoeten de ogen van de man naast de zel de ogen van de vrouw tussen de struiken. Een ogenblik dat minuten lijkt te duren, een ogenblik waarin wederzijds begrip overslaat. Dan loopt de kleine stoet verder. De vrouw draait zich om en verdwijnt met een emmer water naar binnen.
De ambtelijke molens malen verder door, het huisje wordt nog lang niet herbouwd en in stilte leeft ieder zijn leven verder…
 
Elke vergelijking met een bestaande situatie en dit verhaal berust op louter toeval.