Doeske treiterde je tot het uiterste

Weerzien met school maakt herinneringen levend
 
Kerstkrant 2005 
Stefke kwam huilend thuis, van allebei zijn oren droop bloed dat zijn schouders rood kleurde. Moeder die hem aan had horen komen fronste haar wenkbrauwen: het was nog te vroeg want de school was normaal gesproken nog niet uit. Toen ze de jongen zag naderen schrok ze: allebei zijn oren waren ingescheurd en zijn hemd was doorweekt van het bloed. Moeder pakte hem bij zijn arm en met gefronst voorhoofd keek ze hem indringend aan, ‘Wa hedde gij gedaon’?
‘Dn ‘Does, ‘t was d’n Does,’ zo snikte Stefke. Hij hi aon m’n oren gedraoid tot ze inscheurden’.
 
foto; Doeske staat achter zijn leerlingen maar in werkelijkheid stond hij er meer boven dan achter.
 
In het hedendaagse onderwijs staat de vraag en de beleving van het kind centraal. Hoe anders was dat in het begin van de vorige eeuw toen kinderen overgeleverd waren aan de willekeur en de nukken van hun onderwijzers. Natuurlijk, er waren er die het beste met de kinderen voor hadden en die de jeugd stimuleerden om zich te ontwikkelen.
Maar niet meester ‘Doeske’ van Gisbergen uit Hooge Mierde. Hij was een sadist van het zuiverste water. Het kolenhok bij de school had in zijn tijd meerdere functies: menig kind zat er uren opgesloten. En waagde je het om te kletsen dan was twee uur met een eierkool in je mond zijn probate middel om dat te <I>genezen<I>.
De jeugd onderging het lijdzaam en het systeem was sluitend: als je het waagde om er thuis iets over te zeggen kreeg je van pa ook nog voor drie centen op je broek. ‘Op school hoorde je te luisteren.’ Het ontzag voor de meester zat er zelfs bij de ouders diep in en zo kon <I>Doeske<I> zijn eigen wereld creëren. Onlangs waren de leerlingen uit de schoolperiode van 1930-1933 bij elkaar voor een reünie. En hoewel ze elkaar soms jarenlang niet gezien hadden en veel bij te buurten, beheerste één persoon doorlopend hun gesprekken: meester <I>Doeske<I> van Gisbergen.
 
Weerzien
 
Hooge Mierde 2004. Een deeltijdtaxi stopt en moeizaam raken twee voeten de grond. Als de lichten van de taxi uit het zicht verdwijnen gaat de deur van het oude café knarsend open. Binnen verstomd het geroezemoes en dan klinkt er een begroeting. ‘Mer Janus, bende gij ut’?
De oud-klasgenoten uit de schooljaren 1930-1932 van de Corneliusschool uit Hooge Mierde begroeten elkaar hartelijk. Sommigen hebben elkaar in geen jaren gezien en soms moeten ze goed kijken wie ze voor hebben. Na een korte begroeting volgt de herkenning. ‘Ach ja, weet je nog. Wij haalden samen de vlierscheuten uit’.
De herinneringen vliegen over tafel in het oude cafeetje waar de barvrouw van dezelfde generatie is als de bezoekers. Op een klein tafeltje liggen enkele foto’s. Een zo’n foto toont het schoolgebouw in 1931 met zo’n vijftig kinderen. Een meester en een juf kijken zwijgend toe: op de foto ontbreekt een persoon met zijn hele klas: meester Harrie van Gisbergen met zijn leerlingen.
 
Foto
 
Het begon allemaal met deze vergeelde foto uit 1931. Oud leerling Maria Rijken had er al vaak naar gekeken en vaak dacht ze: wat zou er van iedereen geworden zijn. Waren bijna alle jongens de boer geworden die ze in gedachten hadden. Wie van hen leeft überhaupt nog. De foto werd uitvergroot en een zoektocht kon beginnen. Uiteindelijk werd besloten om een reunie te organiseren van drie schooljaren: de kinderen die in de jaren 1923 tot en met 1925 geboren waren.
Wat volgde was lijstjes maken, brieven schrijven en bellen. De eerste reacties kwamen al snel en het werd duidelijk dat velen uitzagen naar een weerzien.
 
Turf in de broek
 
Als janus Hermans (82) tussen zijn oud klasgenoten zit komen de verhalen al snel boven tafel. Wie denkt dat 73 jaar de herinnering aan de schooltijd wegvaagt heeft het mis: het was voor allen een periode die veel indruk maakte.
‘Ikzelf, onzen Peer en onze Jan die hadden het altijd gedaon bij <I>Doeske<I> zegt Janus. Onze Jan vooral. Of het nou lag aan onze afkomst of aan het feit dat we niet zo goed mee konden in de klas: altijd weer kreeg onze Jan een pak rammel op zijn gat. Gekscherend hadden we al eens gezegd dat hij beter wat stro in zijn broek kon stoppen maar Jan had zelf een nog beter idee: Hij stopte een plak turf in zijn broek. Nog diezelfde dag bewees de turf zijn diensten, want liggen dover meesters knie werd het achterwerk van Jan met de liniaal bewerkt: bij elke klap gaf hij een schreeuw, zijn lach onderdrukkend. Voor één keer was hij Doeske te slim af.
Een andere leerling had in een enthousiaste bui verteld dat hij de vorige dag een vlierscheut uitgehaald had. Toen de meester het hoorde ontstak hij in woede en Pietje moest de rest van de dag op een emmer met eierkolen gaan zitten. ‘Nu mag je zelf de eieren van de vlierscheut uitbroeien,’ zo sneerde Doeske.
De verhalen gaan over in geroezemoes en het is net als op het schoolplein in 1931. De school, die nu nog steeds op diezelfde plaats staat, de bomen, die nu groter zijn dan toen, maar het zijn nog steeds dezelfde. Alleen de kinderen van toen werden oudjes. Terug kijkend op hun leven, hun leven met de terreur van Doeske.
Ook Bert Larmit (79) ziet in zijn dromen soms nog de witte haardos van Doeske. .’Ik moest op mijn knieën voor mijn stoel gaan zitten met de handen in de lucht,’ zegt Bert die nu in Reusel woont. ‘Als mijn handen zakten ging de meester achter op mijn tenen staan met de opmerking: het lijkt wel of er een elastiek aan zit want je handen gaan weer omhoog’.
Bert ziet nog de gloeiende pook voor zich waar de meester tergend mee door de klas liep. Hij stak er zijn sigaar mee aan en het was voor hem een toonbeeld van macht over de kinderen om hem heen. Het maakte van hem een patriarch die zich uit kon leven op de weerloze kinderbillen. Kinderen die hij de kolenschop af liet likken en kinderen die hij om de haverklap een pak rammel gaf.
De andere onderwijzers zagen het met lede ogen aan. Van Gisbergen had zich opgewerkt tot een gerespecteerd man die behalve onderwijzer ook de bankdirecteur was. Hij leidde het parochiekoor en richtte de harmonie op. Al deze baantjes en de status die het hem opleverde hielden hem overeind en in zijn functie. Hoofdmeester Rijken kreeg vaak de klachten van de ouders te horen maar ook hij was niet bij machte om het getreiter van zijn collega te stoppen. Rijken trok zijn conclusies en stapte uiteindelijk zelf op.
Op 92-jarige leeftijd, twee jaar voor zijn dood, schreef meester Harrie van Gisbergen een boek met zijn levensverhaal. Onder de titel <I>wittel wol<I> plaatst hij zichzelf als een held in zijn jeugdherinneringen. Harrie, als Heintje geboren, kijkt in het boek terug op zijn leven waar hij moest knokken om mee te tellen als achtste in een gezin met negen kinderen.
In het boek, hij zag het zelf als een historisch boek dat een leemte zou moeten vullen in de Kempische geschiedschrijving, laat hij merken weinig geleerd te hebben van zijn daden.
Verhalend over het getreiter dat hem zelf eerder overkwam door zijn oudere broers, komt zijn leven in een perspectief te staan van de tijd waarin hij leefde. Een tijd, eind negentiende, waar de jeugd het per definitie niet makkelijk had en waar een Spartaanse aanpak hen in het keurslijf van die tijd moest dwingen met alle beperkingen die er waren.
Het was deze Hein die in zijn eigen boek schrijft dat hij niet in durft te gaan op de tijd dat hij zelf op de lagere school zat vanwege de ellende die hij er meemaakte: een opmerkelijk detail in zijn boek dat verder met geen woord rept over de periode dat hij er zelf voor de klas verantwoordelijk was voor dezelfde ellende waar hij later verantwoordelijk was.
 
Buitenbeentje
 
De meester was weliswaar opgegroeid in een doorsnee boerengezin in een Kempisch dorp (Hooge Mierde) maar onderscheidde zich duidelijk van zijn leeftijdsgenoten. Op acht jarige leeftijd liep hij wekelijks negen kilometer door de hei naar Arendonk om er pianoles te volgen. Hein ging later studeren in de grote stad Tilburg: het was alleen al een onderneming om er te komen. Vier maal per week ging hij te voet 23 kilometer heen en weer terug, een voetreis die hem heen en terug tien uur kostte. Het was Hein niet te veel en hij wist dat daar zijn toekomst lag, maar tevens vormde het zijn wereld, waar geen plaats was voor slappelingen. Met zijn vader als grote voorbeeld nam hij zich op jonge leeftijd voor om in vele zaken de voorloper te zijn in zijn dorp: in vele gevallen zou hem dat lukken, van eerste fietser, eerste pianist en eerste violist tot eerste kruisboogschutter. Maar helaas ook als grootste sadist.
Harrie van Gisbergen liet na zijn pensionering Hooge Mierde voor wat het was. Zijn enige zoon had hij ook al de deur uit gegooid omdat die een vrouw trouwde die te min voor hen was. Een zoon die zelf de terreur van erg nabij meemaakte: niet alleen thuis maar ook later bij zijn vader in de klas. Het keurslijf waar vader hem in trachtte te persen paste hem niet en tot op de dag van vandaag is er deze geschiedenis: de geschiedenis over meester <I>Doeske<I> van Gisbergen.
De Corneliusschool werd later omgedoopt tot Akkerwinde: het gebouw staat er nog en wordt nu verbouwd. De kinderen die er nu in 2004 hun schooltijd doorbrengen hebben geen enkele notie van de terreur die zich daar ooit afspeelde. In het jaar dat zelfs het laatste pak rammel in de ban gaat komen de herinneringen nog één dag boven tafel.
De klop op de deur van het café geeft de aanwezigen aan dat het al weer tijd is om op te stappen. De middag vloog voorbij en nog hebben de tachtigers het gevoel niet alles bepraat te hebben. Maar de tijd om dat nog te doen wordt kort. Al 73 jaar is er die herinnering: het zal hen altijd bij blijven.