November 2022
Jarenlang maakte Reuselnaar Harrie Coppens (74) fietsreizen over de hele wereld. Hij legde daarbij niet alleen vele kilometers af, maar verkende ook zijn grenzen. Door zijn avonturen te vertellen wilde hij graag anderen inspireren om dat ook te doen. Maar nu hij de gevreesde ziekte ALS onder de leden heeft, is terugkijken op die mooie reizen het enige wat hij nog kan doen. In een serie verhalen neemt hij de lezer mee terug naar zijn avonturen.
deel 13 Indonesië (2011)
VanBali tot Lombok en van Sumbawa tot Flores.
Hati-Hati (voorzichtig) waarschuwt Paulien de schoonzus van Jim, als ik met Gerard, Roel en Jim bij haar huis in Bali de poort uit fiets. Het is inderdaad opletten als we ons met de fiets in het overvolle verkeer van auto’s en scooters begeven, waarbij we ook nog links moeten rijden en het getoeter niet van de lucht is.
Gisteren zijn we na een vlucht van 16,5 uur aangekomen bij Ronald, de broer van Jim die hier vorig jaar is gaan wonen. Het was al donker toen we de fietsen op het vliegveld in orde hadden gebracht voor een tochtje van 15 km naar Sanur, de woonplaats van Ronald. Na een hartelijk ontvangst en de nodige uitwisselingen, (we hadden wat dingen meegenomen die hier niet te verkrijgen zijn zoals; zoute drop, boerenkaas, stroopwafels en mayonaise), was het tot in de late uurtjes erg gezellig. Na een korte nacht zitten we om 08.00 uur op de fiets om ons door het drukke verkeer te worstelen. We fietsen langs mooie tempels en huizen met talloze versieringen. Als er een auto of scooter achter je rijdt claxonneert deze 1 keer om aan te geven dat hij je wil inhalen. Wanneer hij daarna langs je rijdt duwt hij nog 2 keer op de claxon. Het teken dat je wordt ingehaald en dat je dan niet naar rechts moet komen. Kortom een getoeter van jewelste. Eigenlijk is Bali niet geschikt om te fietsen, je ziet er dan ook bijna niemand fietsen. Met bijna 5 miljoen mensen op een kluitje, is Bali overbevolkt. Na 70 km komen we in de haven om de ferry te nemen naar het eiland Lombok. De overtocht duurt 3,5 uur maar we moeten daarna nog 2 uur in de haven van Lombok wachten voordat de boot mag aanmeren. Dit komt omdat de andere ferry die op ‘zijn’ plaats ligt, nog niet vol is voor de oversteek terug. Pelan-pelan, (langzaamaan) is hier het credo. Aan dit tempo moeten we nog even wennen en dus niet zo gehaast zijn. We zijn in de tropen en zullen ons aan moeten passen. Met al dit oponthoud is het inmiddels al donker als we voet aan wal zetten. Omdat het in het donker levensgevaarlijk is om met de fiets de drukke hoofdweg te volgen voor een slaapplaats in de hoofdstad Mataram 20 km verderop, nemen we samen met de fietsen plaats in twee busjes. De jonge chauffeur van ons busje is een echte kamikazepiloot. Hij presteert het om, ondanks tegenliggers, toch in te halen en onmogelijke manoeuvres te maken. Als de tegenliggers scooters zijn, blijft hij gewoon op hun weghelft rijden, “ze moeten maar aan de kant gaan”. Als het auto’s betreft rijdt hij midden op de weg op de doorgetrokken streep waarbij hij andere auto’s afsnijdt om zich ertussen te wringen. Wij zien dit gebeuren met gekromde tenen en zweet in de handen aan. Als we bij aankomst de wielen weer in de fiets zetten blijkt dat Jim zijn fietshelm in een busje heeft laten liggen dat al weer weg is. Omdat we geen telefoonnummer van de chauffeur hebben zien we de helm dus niet meer terug.
Zondag 2 oktober: Vandaag fietsen we bijna de gehele dag langs de kust naar het 120 km verder gelegen dorpje Senaru dat aan de voet van de Rinjani ligt, de berg die we de komende dagen te voet gaan beklimmen. De route zou zo goed als vlak zijn met op het einde 600 meter klimmen, maar dat hebben we geweten. Met veel steile beklimmingen met percentages van soms meer dan 20% is het met bagage best zwaar fietsen. Als ik tijdens een stop in Tanjung even de zondagsmarkt ga bekijken is bij terugkomst Jim verdwenen. Hij is door de combinatie van inspanning en een hitte van meer dan 35 graden, na 50 km totaal uitgewoond en is met een taxi alvast doorgereden naar Senaru onze volgende slaapplaats. We fietsen langs dorpjes met ontzettend vriendelijke mensen. Sommigen wonen in zeer oude hutjes van bamboe en bladeren. Zeer opmerkelijk is dat oudere vrouwen, die met een hoopje stenen voor hun hutje zitten, deze stenen met een hamer klein slaan om ze geschikt te maken voor de wegenbouw. Alles wordt gedaan om enkele rupiah’s bij te verdienen. Altijd weer kijken we in lachende gezichten en de hele dag door worden we vriendelijk toegeroepen en zwaaien de mensen met “Hello Mister”. Meer dan honderd keer per dag en soms wel tientallen keren in één dorpje. Probeer dan maar eens niets terug te zeggen tegen kinderen die met een stralende lach op een antwoord wachten, dat gaat echt niet. Er wordt hier totaal niet gefietst. Andere toeristen vervoeren zich met busjes of huren een auto en zijn dus niet te zien door de bewoners. Het laatste stuk van de route van vandaag is een vier kilometer lange grindweg met los zand en rollende zwerfkeien. Het is zo steil dat we soms moeten lopen en de fiets voor ons uit moeten duwen. Met ossen wordt hier de moddergrond voor beplanting van rijstplantjes omgeploegd. Het planten gaat zo snel dat we nauwelijks kunnen zien of de vrouwen, die met de blote voeten in het water en de modder staan, de planten aan het uitzetten of aan het uittrekken zijn. Als we eindelijk boven zijn komt Jim ons al tegemoet gelopen. We verblijven twee nachten op deze schitterende locatie dat in vijf jaar tijd door een Duits echtpaar is opgebouwd. Twee unieke hutten om te overnachten staan op palen en het zwembad waar ook vissen in zwemmen is keurig aangelegd, kortom een paradijsje. Vanuit de hut hebben we een prachtig uitzicht over de rijstvelden die trapsgewijs zijn aangelegd. Het is maandag en vandaag gaan we de Rinjani beklimmen. De top is 3700 meter hoog maar omdat we geen vijf dagen willen klimmen nemen we een tweedaagse tocht van 600 naar 2650 meter hoogte. Met de gids rijden we, zittend in de laadbak van de pick-up, naar de ingang van het regenwoud waar de beklimming begint. Onderweg halen we nog drie dragers op die ons gaan vergezellen. Omdat ze drie tenten, slaapmatten, slaapzakken, eten en drinken voor twee dagen en acht personen bij zich hebben, wordt het wel erg vol in de laadbak. Na de inschrijving bij het National Park Gunung Rinjani waar je zonder gids niet in mag gaan we op weg. De dragers lopen op teenslippers en een enkeling zelfs op blote voeten!
Ze dragen een dikke bamboestok op de schouders met aan het uiteinde twee zware manden met daarin alle benodigdheden voor twee dagen. Eerst lopen we door een bananenplantage waar nog enkele mensen in hutjes met een bladerdak wonen, daarna gaat het pad stevig omhoog. Bij post 1 begint het oerwoud. Het is een smal pad waarover we trapsgewijs naar boven lopen met ontzettend veel boomwortels waaronder het zand is weggespoeld. In geen tijd is mijn shirt dan ook drijfnat van het zweet. De gids heeft met zijn kapmes ondertussen voor elk van ons een heuse wandelstok gekapt waar we veel plezier van gaan hebben. Bij post 2 gaan we eten. Er wordt door gids en dragers een complete Indonesische maaltijd bereidt. Een uur zijn ze op een houtvuur aan het koken en bezig met snijden van allerlei groenten en fruit, maar het resultaat mag er wezen. We trekken weer verder naar post 3 waar veel apen te zien zijn op zoek naar iets eetbaars. Bij de gids eten ze uit zijn hand. Wij wagen ons daar niet aan. Op rabiës oftewel hondsdolheid zitten we, ondanks dat we zijn ingeënt, niet te wachten. Langzaam lopen we het regenwoud uit en komen we bij de boomgrens. Was het klimmen in het woud al lastig, hier wordt het nog zwaarder. Klimmen in los zand valt niet mee. Vervolgens is het vaak op handen en voeten klauteren over de kale rotsen. Uiteindelijk bereiken we de hoogte van 2650 meter waar de tenten op een rotspunt, het enige vlakke stukje, worden opgezet. Zo’n anderhalve meter buiten onze tent gaat de afgrond honderden meters omlaag. Het wordt vannacht dus opletten als we eruit moeten. Nadat de gids en dragers de maaltijd klaar hebben is het om 18.30 uur bijna donker. We gaan meteen na het eten maar slapen, het is morgen weer vroeg dag. We zien nog wel een prachtige fonkelende sterrenhemel, werkelijk uniek. Het is goed dat we de schoenen in de tent hebben gezet omdat de apen die ik ’s nachts langs de tent hoor lopen, deze zeker hadden meegenomen. Om 05.30 uur gaan we eruit omdat we de zonsopkomst willen zien. Schitterend mooi.
Na het ontbijt, met o.a. ananaspannenkoek, kunnen we vertrekken voor de terugtocht naar beneden. Na een pittige behoedzame afdaling waarbij we de dragers op hun teenslippers niet kunnen bijhouden, worden onze benen alsmaar stijver. Ik zie Jim als een Charlie Chaplin naar beneden waggelen, maar ook wij lopen steeds moeilijker. Alles doet zeer. Na de tocht worden we, vermoeid maar voldaan, weer in de laadbak van de pick-up teruggebracht naar onze slaaphut in Senaru.
Na twee mindere nachtrusten heb ik nu wel goed geslapen. Omdat Jim en Roel om het eiland Sumbama heen varen met een cruiseboot, en niet zoals wij dóór Sumbawa fietsen, kunnen ze hier een nacht langer verblijven. Jim vond het voor hemzelf te vermoeiend om de talloze beklimmingen in deze hitte te fietsen en Roel gaat graag snorkelen, daarom stappen Gerard en ik zonder Jim en Roel, om 08.00 uur op de fiets om de kustroute van twee dagen geleden te vervolgen. Na 3 km ontzettend zwaar klimmen vraagt Gerard of we nog goed zitten. Dan blijkt dat we een berg van 1660 meter hoogte aan het beklimmen zijn in plaats van de kustroute, dus snel terug. De overtocht met de ferry naar Sumbawa bedraagt 2 uur, daarna is het nog 20 km fietsen naar Alas voor de overnachting. Het hotel heeft een minimum aan comfort maar omdat dit het enige hotel is hebben we weinig keus. We zoeken lange tijd naar een restaurant maar steeds worden we doorverwezen naar de kraampjes langs de weg. Vanwege de hygiëne is dit niet wat we zoeken maar als we iets willen eten dan moet het maar. Omdat er geen airco of ventilator op de kamer is wordt het er zo heet dat ik de hele nacht lig te ‘zwemmen’ in bed en daardoor maar weinig slaap. De klamboe die we bij ons hebben en boven het bed is bevestigd, lijkt het nog warmer te maken. Dagelijks nemen we een tablet in dat bescherming moet bieden bij een steek van de malariamug. Om diaree te voorkomen nemen we ook onze voorzorgen. Gerard had van zijn osteopaat gehoord dat, als je 5 minuten voor het avondeten een slok whiskey neemt, je hiermee eventuele diaree kunt voorkomen omdat er bepaalde stoffen in zitten die bescherming aan maag en twaalfvingerige darm geven. Dus had Gerard, om goedkoop uit te zijn, van huis uit al een fles whiskey meegenomen die hij op Schiphol prompt moest inleveren. Eenmaal voorbij de douane weer een nieuwe fles gekocht, en nu mag de verzegelde fles wel mee. Voordat we op de fiets stappen wil de man van het hotel wel een foto van ons maken. Als hij niet goed met het toestel weet om te gaan neemt een ander het over waardoor we er nu wel helemaal opstaan, dus ook met de voeten. De route voert ons via de enige geasfalteerde doorgaande weg, langs eenvoudige dorpjes met de nodige klimmetjes. Bij wegwerkzaamheden worden we steeds door borden met de tekst “hati-hati” gewaarschuwd. Soms moeten we even wachten als ze een stuk rots naar beneden laten vallen om de weg breder te maken. Met een bulldozer wordt vervolgens het puin vanaf de weg de afgrond in geschoven. Telkens als een vrachtwagen ons tijdens een beklimming op het losse zand passeert, is het voor ons behoorlijk stof happen. Het is even na de middag als we in Sumbawa Besar aankomen. De hitte is met meer dan 35 graden enorm, vooral als je stil staat. Hier zien we voor het eerst een riksja. Natuurlijk gaan we erin zitten voor een foto. Als de kamer met airco op de eerste etage blijkt te zijn, voelen we pas hoe stijf onze beenspieren zijn van de klimtocht enkele dagen geleden. We zijn zo stijf als een plank en moeten ons met twee handen aan de leuning vasthouden om de trap af te gaan! ’S morgens bestaat het ontbijt uit een enkel kopje thee dus daar zijn we gauw klaar mee. Vannacht heeft het behoorlijk hard geregend en eenmaal op de fiets miezert het nog steeds. Dit betekent wel dat de 20 km onverharde weg is veranderd in één grote modderpoel. Omdat de ‘weg’ met regelmaat omhoogloopt en vol gaten zit, is het balanceren om fietsend overeind te blijven. In Empang is er maar één locatie om te slapen. Het is een huisje op palen met een ruimte waar twee bedden in staan. De minisalamanders kruipen, op jacht naar insecten, langs de muur omhoog. Dit schijnt geluk te brengen! De badkamer bestaat uit een hurktoilet met ernaast een betegelde bak water. Erg fris ziet het er allemaal niet uit. Douchen gebeurt dus door een plastic bakje met koud water uit de bak, over je hoofd te gooien. Het water is niet echt koud maar wel lekker verfrissend. Daarna krijgen ook de besmeurde fietsen een wasbeurt. Na vier dagen fietsen door Sumbawa komen we op zondag 9 oktober om 13.30 uur aan in de havenplaats Sape voor de oversteek naar het eiland Flores. Het is hier even in de middag bloedheet. De bedoeling was, om morgen om 08.00 uur de ferry te nemen, maar omdat deze vanmorgen wegens motorpech niet was vertrokken zal hij straks om 16.00 uur uitvaren waardoor we vandaag alsnog mee kunnen. Maar zoals alles in Indonesië wordt het veel later. Uiteindelijk vertrekt de ferry om 19.30 uur waardoor we ’s nachts om 02.30 uur in Labuan Bajo aankomen. We hadden Jim, die in deze plaats in een hotel zit, laten weten om voor ons ook een overnachting te regelen. Na bijna een uur zoeken in het donker stoppen we om aan een man de weg naar Hotel Golo Hilltop te vragen. Het is een Nederlandse man die hier woont en op zijn teenslippers een dief achterna zit.(?) We houden hem niet langer op en fietsen naar het hotel. De nachtportier weet van onze komst en wijst de weg. Het hotel is eigendom van 2 Nederlandse dames dus is het er uitermate zindelijk en hygiënisch. Na 2 uur slapen is het al volop licht, Gerard is weg en ik hoor Jim ook al praten. Ze zitten met zijn allen al aan het ontbijt dus ga ik er ook maar bij zitten.