Deel 3


september 2020


De dagelijkse werkelijkheid van de warme zorg

De schuifdeur gaat open en buiten trekken de laatste mistflarden weg. Het is iets voor zeven uur in de ochtend en ik ben blij dat ik een ochtendmens ben, waardoor vroeg opstaan nooit een probleem is. In een klein huiskamertje van een zorgorganisatie in De Kempen verzamelen de medewerkers van twee afdelingen zich. ‘Goeiemorgen, hé jou ken ik’. Ik ontmoet er een zorgmedewerker die ik 43 jaar terug op een stage ooit tegenkwam. Blijkbaar hadden we toen zoveel te delen dat we elkaar nog meteen terug kennen. Er ligt wel bijna een halve eeuw tussen die twee momenten, maar hier op deze ochtend lijkt dat nog maar gisteren.
Dan tikt de klok zeven uur aan en begeef ik me met twee anderen naar het kantoortje van de afdeling waar ik vandaag sta. Zestien bewoners, mannen en vrouwen, die vanwege somatische problemen opgenomen zijn. We maken kort kennis met elkaar en maken snel een eerste werkverdeling. Het is mijn derde dag op deze afdeling, waardoor er al enige routine aan het ontstaan is.
Om vijf over zeven loop ik de eerste slaapkamer in, waar ik met een zachte ‘goede morgen’ begroet wordt. Eerst even een praatje, even contact maken. De bewoner weet dat er verzorgd gaat worden en kijkt daarnaar uit. In feite wil iedereen er zo snel mogelijk uit, maar met drie personen zestien mensen verzorgen – voor een uurtje krijgen we nog ondersteuning van een vlinderdienst – wordt het tegen tien uur dat iedereen klaar is en zijn ontbijt gehad heeft.
De dankbaarheid van de bewoners (ook wel patiënten of cliënten genoemd) raakt me in mijn hart en ik moet goed opletten omdat een van de twee collega s nog geen medicijnen deelt. We zien elkaar niet constant omdat je een groot deel van de tijd op een van de kamers met de deur dicht aan het werk bent. Op het moment dat iedereen de ochtendzorg en zijn ontbijt gehad heeft, het is bijna half elf, is er tijd voor een eerste kopje koffie. Ik heb vandaag het sein bij me, waardoor ik na een eerste slokje alweer ergens op mag draven. Ik vind het geen straf, het blijft prettig als ik de mensen hier kan helpen. Op korte momenten wissel ik met de collega’s wat kleine dingen uit. Voor wie werk je, waar woon je en dat soort dingen.
Even is het lachen als een van de bewoners denkt da tik de tandarts ben. De collega s hebben paarse uniform sweaters, ik draag een wit jasje. Ik kijk nog even mee naar de uitvoering van een verpleegtechnische handeling, om mijn routine daarin te trainen.
Na de pauze zijn er nog de nodige bellen met toiletbezoekjes en daarna de kasten aanvullen met incontinentiemateriaal en linnengoed. Daarna hebben de andere twee collega’s een half uur pauze. Ik sta even alleen en probeer het overzicht te houden. Door de nodige bellen kom ik op vrijwel alle kamers wel en ik slaag erin om enkele keren ene kort praatje met een bewoner te maken. Dat voelt prettig. Dan komen de twee collega s weer terug en gaan we de mensen aan tafel zitten voor de middagmaaltijd. Op het moment dat iedereen zit – enkelen eten op hun kamer – en het eten opgeschept is, zit mijn dienst erop. Vijfeneenhalf uur zijn weer omgevlogen, ik heb het gevoel dat ik de rest van de dag nog enorm veel vrije tijd heb.
Morgen mijn eigen agenda nog maar eens onder de loep nemen, om te kijken of ik hier en daar nog een gaatje heb om wat diensten te draaien.
Intussen draait de zorg gewoon door,
Echt rust is er nooit.
Vandaag op de achtergrond debat n.a. v de begroting op elke tv waar ik binnenloop
Daar hoor ik continue de verschillende geluiden over de waardering van de zorg.
Ik laat deze discussie maar even in Den Haag
Hier op de plek waar ik ben kan ik zelf wel voor waardering zorgen:
Er gewoon zijn voor de ander die het niet zo goed getroffen heeft
En die afhankelijk is van zorg.