Een kwarteeuw zonder 11-stedentocht
Was de laatste ‘Tocht der Tochten’ ook echt de laatste?

Januari 2022


Bij een 11-stedentocht is schaatsen ineens de grootste sport in ons land
 
Deze week is het precies 25 jaar geleden dat de laatste 11-Stedentocht gereden werd. In een lange TV-uitzending konden we deze week opnieuw zien hoe Eric Hulsenbosch en Henk Angenent zij-aan-zij streden voor de overwinning. Maar wat we ook zagen waren de 16.000 schaatsers die na dit duo een poging deden om de finish te halen, wat uiteindelijk niet iedereen lukte. Maar zonder iets af te doen aan de officiële wedstrijd- en toertocht waren er nog vele duizenden schaatsers die nog voor het startschot al wisten dat ze de finish niet gingen halen: Ikzelf was er één van en ik wil daarom mijn ervaring van die dag voor deze ene keer delen.
Vrijwel iedereen zal, terugkijkend op zijn leven, wel eens erkennen dat je iets deed wat je in feite niet mocht doen. Als je te hard rijdt met je auto krijg je daar soms een bekeuring voor, maar niet elke verkeersovertreding wordt bestraft. Misschien parkeerde je wel ooit op een plek waar dat eigenlijk niet mocht of nog recenter: misschien zat je met de laatste feestdagen met net iets meer mensen rond de tafel dan feitelijk toegestaan. Of wellicht was jij een van diegenen die wel vuurwerk afstak waar dat niet mocht? Bij al die laatstgenoemde dingen kan ik mezelf recht in de ogen kijken, maar precies 25 jaar geleden reed ik voor één keer een scheve schaats. Op het moment dat ik al zo’n 20 jaar fanatiek sportte, waarvan tien jaar nog als fanatiek schaatser, was ik als 11-Stedenlid uitgeloot voor dé tocht van het seizoen 1996/1997. Dat gold natuurlijk alleen als die tocht er ook echt zou komen. Laat dat nou net gebeuren.
’t Giet aon
De woorden van de 11-stedenvoorzitter Henk Kroes waren legendarisch en iedereen die ook maar iets met sporten had hing aan zijn lippen. Ook mijn hart sloeg over: zo’n evenement en dan niet daarbij zijn?
Ik was destijds druk aan het werk bij een woonvoorziening in Eindhoven waar ik op zaterdag 4 januari een ouderavond zou leiden. Ik stond in dubio, normaal gesproken kon ik me hier niet voor afmelden. Maar wat is normaal gesproken?
Ik belde mijn broer op, die ooit spannende verhalen had van zijn dienstkameraad die in WitMarsum in Friesland woonde. “Heb je nog contact met hem”? vroeg ik.
“Jazeker, we hebben elkaar afgelopen jaar nog gezien. Maar waarom?”
Ik legde hem een plan voor om samen op 3 januari naar Friesland af te reizen in de hoop en verwachting dat het mij zou lukken om de volgende dag de tocht wel mee te schaatsen. Het kon dus een avontuur worden waar we de afloop nog niet van kenden.
Er was slechts één telefoontje naar WitMarsum nodig om erachter te komen dat ze ons met open armen zouden ontvangen. Dichter bij huis was meer overredingskracht nodig om onze naasten te overtuigen van de haalbaarheid van dit avontuur… Maar uiteindelijk reden we op vrijdagmiddag naar Friesland. Met drieën want mijn oudste zoon, toen 16, wilde er ook graag bij zijn.


Witmarsum ligt aasn de 11-stedenroute, maar is geen 11-stedenstad

In het huis van de Dienstkameraad hingen de slingers nog net niet buiten, zo trots was men om een rijder onderdak te bieden. S avonds ging daar de telefoon: in welke stargroep zit jullie rijder?
“Welke startgroep”?  eh, helemaal geen enkele.” Toen was het even stil in huis. We mochten nog net blijven slapen, maar de stemming sloeg om. Ze hadden een zwartrijder in huis gehaald, zonder dat vooraf te beseffen. Het voelde als een NSB’er op Joods grondgebied. De volgende dag om 6.00 uur reden we in de richting van startplaats Leeuwarden, niet wetend of er wegen afgesloten waren. Ik had een cirkel op de kaart gezet bij de eerste zijvaart na de Zwette-haven en toen er de startgroep van 7.00 uur voorbijkwam haakte ik moeiteloos in. Meteen viel mij de grote oranje armband op die iedereen droeg. Nee, niet iederéén want ik had er geen. Direct na Leeuwarden reden we met harde wind in de rug met een snelheid van + 30 kmh uur. Trekkers van de boeren langs de vaart verlichtten af en toe het ijs, maar verder overheerste de stilte in de alles omringende duisternis. Om je heen hoorde je het krassen van de schaatsen, de ademhaling van de sporters en af en toe een vloek als er iemand in een scheur reed want die zag je niet.


Kluunend onder de bruggetjes door
Bij de eerste stempelpost in Sneek was het even spannend. Onopvallend tussen de massa gaan staan zonder stempelkaart is niet moeilijk, maar er komt een moment dat ze je aankijken… Maar nog voor dat moment was ik alweer gevlogen, op weg naar nog meer vaartjes, bruggetjes en af en toe een groot meer. Via IJlst reden we naar het lieflijke Sloten. Op het Slotermeer begon het licht te worden en ontdekte ik dat er scheuren van minstens drie centimeter door het ijs liepen. Later bleek hier Peter de Vries, misschien wel de grootst favoriet, gevallen te zijn en zijn schouder gebroken te hebben. In Stavoren, op zo’n 80 kilometer en helemaal aan de West-punt van de route, belde ik vanaf een telefooncel naast het ijs naar huis om mijn positie van dat moment door te geven. Vrijwel niemand had nog een mobiele telefoon waardoor de volgers niet wisten waar je was. De tocht ging weer verder via Hindeloopen en Workum, op weg naar Bolsward. Daar begon de wind al tegen te blazen en werd het zwaarder. In Bolsward, op precies 100 km van de route, nam ik even tijd om wat te eten. Ik zat aan de rand van het ijs een boterham te eten en langs mij zat een jongen met een radio en koptelefoon. Hij gaf mij een oor-micro en samen luisterden we naar het finishverslag. Met de wetenschap dat niet de immens populaire Hulzenbosch maar de meer stugge Angenet gewonnen had, ging het weer verder. In WitMarsum ging ik van de route af en kluunde 2 x 500 meter om naar het gastgezin te gaan. Ik wilde weten of mijn broer daar nog was geweest, maar dat leverde verder geen info op. Daarom maar weer verder naar Harlingen en daarna Franeker.  In 1997 was de klapschaats nog geen gemeengoed en zelfs het rijden in groepjes was die dag met de harde wind en ijzige gevoelstemperatuur zwaar. Ik zag dat ik al ruim zeven uur onderweg was, ver voor het snelste schema dat ik in gedachten had gehad. Het stempelen bij de posten was nog nergens een probleem geweest en zelfs bij de geheime  stempelpost nabij Balk was ik goed gepasseerd. Maar toen kwam Franeker. De groep was uitgedund en er stonden slechts enkele personen met hun kaart op te stempelen. “Mijnheer, even het stempelen voor de tv-camera hoorde ik achter mij roepen. “Stempelen?’ Waarna er even een pijnlijke stilte viel. “Mijnheer wilt u daar van het ijs gaan?” Ik was in dubio. Het was een kleine moeite om honderd meter verder weer terug het ijs op te gaan, maar van de andere kant: waarom en waarvoor? Misschien was het ook goed nu, mijn honger was gestild. Ik besloot mijn schaatsen uit te doen en gebruik te maken van het (die dag gratis) openbaar vervoer. Op weg terug naar Leeuwarden, waar ik net op tijd arriveerde om bij de huldiging van de winnaars aanwezig te zijn. Het duurde daarna nog uren voor ik mijn broer weer trof, die had nog ergens kleumend aan de kant gestaan, wachtend op die zwartrijder die er niet meer kwam.

Het verhaal van deze -niet geoorloofde- rit heeft een kwarteeuw weggestopt gezeten, maar eigenlijk vind ik de termijn om me ervoor te schamen nu wel verjaard.
Een tweede keer zal dit nooit meer lukken omdat de controles bij een eventueel volgende tocht waterdicht zullen zijn met controlechips en verkeersboetes als je op de verkeerde (ijs)weg bent.
Maar wat is een volgende keer als die keer nooit meer komt? Daarom was ik toch blij dat ik die ene dag zo dicht bij het feest was, het feest dat die dag voor heel Nederland was. Ook voor een gastgezin uit WitMarsum, want uiteindelijk hebben die ook van het evenement genoten. En of die magische woorden ’t Giet Aon” nog ooit zullen klinken? Dan moet het niet te lang duren want één ding is zeker: Als het regent in mei, is de winter alweer voorbij.
IJs en weder dienende.